header Gjallar, Noormannen in de Lage Landen

   SCHRIFTELIJKE BRONNEN

ANNALES BERTINIANI
(DE ANNALEN VAN SINT-BERTIJN)

Beslaat: 830-882
Geschreven: gelijktijdig met de gebeurtenissen
Auteur: anonieme schrijvers in verband te brengen met het hof van Lodewijk de Vrome (830-834/5); Prudentius van Troyes (834/5-860/1); Hincmar van Reims (861/2-882)
Gedrukte uitgave: Rau, R. (ed.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II, (Darmstadt 1958), 11-287.

Rau, Quellen, 24 (834)
Interim etiam classis de Danis veniens in Frisiam, aliquam partem ex illa devastavit. Et inde per Vetus-Treiectum ad emporium quod vocatur Dorestadus venientes, omnia diripuerunt. Homines autem quosdam occiderunt, quosdam captivatos abduxerunt partemque eius igni cremaverunt.
Ondertussen kwam er een vloot met Denen naar Frisia en verwoestte er een deel van. En van daar kwamen ze via Utrecht naar het emporium (*), Dorestad genaamd, en vernietigden alles. Enige mensen werden gedood, anderen werden in gevangenschap weggevoerd, en ze brandden de omgeving plat.
(*) stapel- en handelsplaats
Rau, Quellen, 28 (835)
Verum dum in eodem placito moratur, Nordmanni secunda in(r?)ruptione Dorastadum irruentes, vastaverunt atque hostiliter depraedati sunt. Imperator autem graviter ferens Aquis perveniens, disposita omni maritima custodia.
Echter terwijl de keizer nog in deze plaats (*) verbleef, vielen de Noormannen voor de tweede maal Dorestad aan, namen het in en voerden grote buit met zich mee. De keizer nam dit hoogst ernstig op. Hij keerde naar Aken terug en regelde de verdediging van de gehele kust.
(*) Aken
Rau, Quellen, 30 (836)
Eodem tempore Nordmanni Dorestadum et Frisiam rursum depopulati sunt. Sed et Horich rex Danorum per legatos suos in eodem placito amicitiae atque oboedientiae conditiones mandans, se nullatenus eorum inportunitatibus adsensum prebuisse testatus, de suorum ad imperatorem missorum interfectione conquestus est, qui dudum circa Coloniam Agrippinam quorundam praesumptione necati fuerant; quorum necem etiam imperator, missis ad hoc solum legatis, iustissime ultus est. Peracta autumnali venatione in Franconofurd palatio, ad Aquisgrani reversus est. Ubi etiam missi eiusdem Horich venerunt, quaerentes summam eorum quos ipse captos ex his interfici fecerat qui in nostros fines talia iam dudum moliti sunt.
In die tijd verwoestten de Noormannen weer Dorestad en Frisia. Maar Hárekr, koning van de Denen, zond zijn gezanten naar de rijksdag (*) met woorden van vriendschap en gehoorzaamheid en verklaarde dat hij op geen enkele manier zijn goedkeuring aan hun dringende verzoeken had gegeven. Hij klaagde ook over de moord op de gezanten, die hij naar de keizer had gestuurd. Ze waren kort daarvoor in de buurt van Keulen door willekeur om het leven gebracht. De keizer eiste volledige vergelding voor hun dood en hij zond afgevaardigden om hierop toe te zien. Het jachtseizoen in de herfst werd in de palts te Frankfurt doorgebracht, waarna hij naar Aken terugkeerde. Daar kwamen gezanten van Hárekr aan die bloedgeld vroegen voor het gevangen nemen en doden van een aantal van hen, die onlangs in onze grensgebieden actief waren.
(*) Worms
Rau, Quellen, 32 (837)
Igitur imperator, disposita Frisiae maritimaque custodiam, mense Maio ad Theodonis-villam veniens et dona annualia recipiens.
...
Ea tempestate Nordmanni inruptione solita Frisiam inruentes, in insula quae Walacra dicitur nostros imparatos aggressi, multos trucidaverunt, plures depraedati sunt. Et aliquamdiu inibi commorantes, censu prout libuit exacto, ad Dorestadum eadem furia pervenerunt; tributa similiter exegerunt. Quibus imperator auditis, praetermisso memorato itinere, ad Noviomagum castrum vicinum Dorestado properare non distulit. Cuius adventu Nordmanni audito, continuo recesserunt. Imperator vero, generali conventu habito, publice cum his quaestionem habuit, quos principes ad eandem custodiam delegaverat. Qua discussione patuit, partim inpossibilitate, partim quorundam inoboedientia eos inimicis non potuisse resistere. Unde et ad conprimendam Frisionum inoboedientiam strenui abbates ac comites directi sunt. Verum ut deinceps illorum incursionibus facilius obsisti queat, classis quaquaversum diligentius parari iussa est.
Nadat de keizer de kustverdediging van Frisia en andere kustgebieden in orde had gemaakt, kwam hij in mei naar Thionville en ontving de jaarlijkse geschenken.
...
In deze tijd vielen de Noormannen Frisia aan met hun gewoonlijke verrassingsaanval. Ze kwamen naar ons onvoorbereide volk op het eiland Walcheren, zij slachtten velen af en plunderden zelfs nog meer van hen. Zij bleven enige tijd op het eiland, zo veel schatting heffend als zij wilden. Toen vielen zij Dorestad aan met dezelfde furie en hieven daar op dezelfde manier schatting. Toen de keizer van deze aanvallen hoorde, stelde hij zijn geplande reis naar Rome uit en verdeed geen tijd en haastte zich naar het fort in Nijmegen vlak bij Dorestad. Toen de Noormannen hiervan hoorden trokken zij zich onmiddellijk terug. Nu hield de keizer een rijksdag en hield een open hoorzitting met die groten aan wie hij de kustverdediging had gedelegeerd. Uit deze bespreking werd duidelijk dat deels door de onmogelijke taak, deels door de ongehoorzaamheid van sommigen, het voor hen onmogelijk was om weerstand te bieden tegen de aanvallers. Er werden daarom voortvarende abten en graven heengezonden om de ongehoorzame Friezen er onder te houden. Ook nu gaf hij orders om een vloot in orde te brengen om sneller een achtervolging in te zetten in wat voor richting dan ook, nu hij beter de aanvallen kon weerstaan.
Rau, Quellen, 36 (838)
Sicque remisso ad propria, ut mense Maio imperatori in Noviomago occurrat, iniunctum est. Nam illo iuxta condictum imperator progredi disponebat, quatenus sui praesentia dampnum, quod annis praeteritis pyratarum inportunitate nostrorumque desidia contigerat, vitaretur; habitoque conventu fidelium, copiosus circa maritima apparatus distributus est. Inter quae Danorum pyratae patria egressi, ortoque subito maritimorum fluctuum turbine, vix paucissimis evadentibus, submersi sunt.
...
Ubi etiam missi Horich venientes, pyratarum in nostros fines dudum irruentium maximos a se ob imperatoris fidelitatem captos atque interfici iussos retulerunt, petentes insuper dari sibi Frisianos atque Abodritos. Cuius petitio, quanto imperatori indecens sive incongrua visa est, tanto vilius spreta et pro nihilo ducta est.
Vervolgens werd hij (*) naar zijn eigen gebied gezonden met de opdracht om in mei naar Nijmegen te komen en de keizer te ontmoeten. Want de keizer was van plan om door te gaan met hetgeen georganiseerd was, zodat door zijn aanwezigheid de schade die in voorgaande jaren onstaan was door de woestheid van de piraten en de traagheid van de onzen, nu zou kunnen worden vermeden. Er werd een bijeenkomst van getrouwen gehouden en materieel en voorraden werden over de kustgebieden verspreid. Terwijl dit gebeurde vertrok een vloot Deense piraten uit hun thuisland, maar er stak plotseling een hevige storm op zee op en ze verdronken met nauwelijks enige overlevenden.
...
Hij ging vervolgens naar Attigny waar hij Karel op zijn terugkomst uit het westen ontving. Ook hier kwamen gezanten van Hárekr om te rapporteren dat hij vanwege zijn loyaliteit jegens de keizer de meerderheid van die piraten, die onlangs ons gebied hadden aangevallen, gevangen had genomen en ter dood had laten brengen. Hárekr verzocht ook (het gebied van) de Friezen en de Obodrieten aan hem over te dragen. De keizer vond dit verzoek zo ongepast dat hij het slechts verachtte en het niet in overweging nam.
(*) Lodewijk de Duitser
Rau, Quellen, 48 (839)
Quidam etiam pyratae in quandam Frisiae partem irruentes, non parum incommodi nostris finibus intulerunt. Direxit et Oricus missos ad imperatorem, quendam videlicet cuius consiliis prae cunctis fidere et omnia agere videbatur, et cum eo nepotem suum munera gentilitia deferentes, pacis amicitiaeque artius stabiliusque gratia confirmandae. Quibus hilariter susceptis atque muneratis, quia propter quaedam incommoda super Frisionibus querebantur, duces strenui destinati sunt, qui tempore constituto illis de omnibus iustitiam adimplerent.
Bovendien vielen enige piraten een deel van Frisia aan en veroorzaakten niet weinig moeilijkheden in onze grensgebieden. Hárekr zond ook enige gezanten naar de keizer. Een van hen was een man wiens advies hij meer leek te vertrouwen dan van anderen en waar hij altijd naar handelde. En met hem zond hij zijn eigen nepos (*). Ze brachten geschenken van kostbare zaken uit hun eigen land, met de bedoeling om de vrede en het verbond nog meer te bestendigen. Ze werden met blijdschap ontvangen en geschenken werden overgedragen. Ze klaagden over de Friezen en hun hinderlijke gedrag, zodat er krachtige aanvoerders werden aangewezen, die op een afgesproken tijdstip al deze klachten rechtvaardig zouden behandelen.
(*) nepos hier in de betekenis van familielid
Rau, Quellen, 54 (841)
Herioldo, qui cum ceteris Danorum pyratis per aliquot annos Frisiae aliisque christianorum maritimis incommoda tanta sui causa ad patris iniuriam invexerat, Gualacras aliaque vicina loca huius meriti gratia in beneficium contulit; dignum sane omni detestatione facinus, ut qui mala christianis intulerant idem christianorum terris et populis Christique ecclesiis praeferrentur, ut persecutores fidei christianae domini christianorum existerent, et demonum cultoribus christiani populi deservirent!
Aan Haraldr, die met de andere Deense piraten gedurende enige jaren aan Frisia en andere christelijke kuststreken zoveel ongemak voor zijn eigen zaak tot nadeel van zijn vader had toegebracht, droeg hij (*) Walcheren en andere naburige plaatsen uit dank voor zijn verdienste in leen over. Een misdaad waarlijk is het, die alle afkeuring verdient, hen, die zoveel kwaad aan de christenen hadden gedaan, aan het hoofd te plaatsen van landen en volken der christenen en kerken van Christus, zodat de vervolgers van het christelijk geloof heersers der christenen werden en christenvolken onderworpen zouden zijn aan afgodendienaars!
(*) Lotharius
Rau, Quellen, 58 (842)
Ea tempestate Nordmannorum classis in emborio quod Quantovicus dicitur repentino sub lucem adventu depraedationibus, captivitate et nece sexus utriusque hominum adeo debachati sunt, ut nihil in eo praeter aedificia pretio redempta relinquerent.
Op dat moment (*) deed een vloot Noormannen een verrassingsaanval bij zonsopgang op het emporium Quentovic genaamd, het werd geplunderd en verwoest, de inwoners van beide geslachten werden gevangen genomen en gedood. Er bleef niets over, alleen de gebouwen waarvoor betaald was, werden gespaard.
(*) oktober
Rau, Quellen, 66 (845)
Nortmannorum rex Oricus sexcentas naves per Albim fluvium in Germanniam adversus Hludowicum dirigit. Quibus Saxones occurrentes, commisso praelio, domini nostri Iesu Christi auxilio victores efficiuntur. Unde digressi, Sclavorum quandam impetunt et capiunt civitatem.
Hárekr, koning van de Noormannen, zond 600 schepen tegen Lodewijk naar de Elbe in Duitsland. De Saksen stonden tegenover hen, en toen de strijd werd aangegaan werd met de hulp van onze heer Jezus Christus de overwinning bereikt. De Noormannen vertrokken, vielen een stad van de Slaven aan en namen deze in.
Rau, Quellen, 68 (846)
Pyratae Danorum Fresiam adeuntes, recepto pro libitu censu, pugnando quoque victores effecti, tota pene provincia potiuntur.
Deense piraten gingen naar Frisia, hieven een schatting zo groot als zij wilden en vochten een slag die zij wonnen. Hierdoor kregen zij de heerschappij over bijna de gehele provincie.
Rau, Quellen, 70 (847)
Hlotharius, Hlodowicus et Karolus legatos ad Oric Danorum regem destinant, mandantes, ut suos christianorum infestationibus cohiberet, sin alias, bello se inpetendum nullatenus dubitaret.
...
Alii quoque Danorum emporium quod Doraestadum dicitur et insulam Batavum occupant atque obtinent.
Lotharius, Lodewijk en Karel stuurden gezanten naar Hárekr, koning van de Denen en geboden hem af te zien van aanvallen op christenen, anders, zeiden zij, zou hij er niet aan moeten twijfelen dat zij een oorlog tegen hem zouden voeren.
...
Een andere groep Denen bezetten en namen het emporium Dorestad en het eiland van de Betuwe in bezit.
Rau, Quellen, 76 (850)
Orich rex Nordmannorum, impugnantibus sese duobus nepotibus suis, bello impetitur. Quibus partitione regni pacatis. Rorich, nepos Herioldi, qui nuper a Lothario defecerat, adsumptis Nordmannorum exercitibus, cum multitudine navium Fresiam et Batavum insulam aliaque vicina loca per Renum et Vahalem devastat. Quem Hlotharius cum comprimere nequiret, in fidem recepit eique Dorestadum et alios comitatus largitur. Ceterorum vero pars Menapios, Tarvisios aliosque maritimos depraedantur, pars Brittaniam insulam Anglosque impetentes, ab eis auxilio domini nostri Iesu Christi superantur.
Hárekr, koning van de Noormannen, is door twee familieleden aangevallen waardoor oorlog ontstond. Zij werden ertoe bewogen vrede te sluiten door het gebied te verdelen. Hrœrekr, de neef van Haraldr, die onlangs Lotharius ontrouw was geworden, bracht hele legers Noormannen op de been met een groot aantal schepen en verwoestte Frisia en het eiland van de Betuwe en andere plaatsen in de buurt door de Rijn en de Waal op te varen. Lotharius ontving hem met de eed van trouw en schonk hem Dorestad en andere graafschappen, omdat hij hem niet kon verslaan. Een andere bende Noormannen plunderden de inwoners van Mempiscus, Terwaan en andere kuststreken, terwijl anderen het Britse eiland en de Engelsen aanvielen, maar zij werden door de Engelsen met de hulp van onze heer Jezus Christus verslagen.
Rau, Quellen, 80 (851)
Post haec pyratae Danorum Fresiam et Batavos populantar; sed et usque ad monasterium Sancti Bavonis quod Gant dicunt debachantes, idem monasterium incendunt; venientesque urbem Rotumum, usque ad Belvacum pedestri gradu perveniunt. Qua incensa, cum redirent, a nostris intercepti et aliqua ex parte profligati sunt.
Hierna (*) verwoestten Deense piraten Frisia en de Betuwe, maar ze trokken ook op naar de abdij van Sint-Bavo die Gent genoemd wordt, ze legden deze abdij in de as en nadat zij Rouen hadden bereikt, gingen ze te voet voort tot aan Beauvais, dat zij in de as legden. Zij werden op de terugtocht door onze troepen onderschept en enigen van hen werden gedood.
(*) ontmoeting van Lotharius, Lodewijk de Duitser en Karel de Kale te Meerssen
Rau, Quellen, 82 (852)
Nordmanni 252 navibus Fresiam adeunt, acceptisque multis prout ipsi statuerunt, ad alia divertunt.
...
Godefridus, Herioldi Dani filius, qui quondam sub imperatore Ludowico Mogontiaci fuerat baptizatus, a Lothario deficiens, ad suos se confert. Unde conrogata manu valida, Fresiam cum multitudine navium adgreditur, deinde vicinia Scaldis fluminis, ad postremum Sequanam ingreditur. Quo occurrentibus Lothario et Karolo cum omni suo exercitu, utramque ripam eiusdem fluminis obsident.
De Noormannen gingen naar Frisia met 252 schepen, en nadat zij een betaling hadden ontvangen van de gewenste grootte, gingen zij naar elders.
...
Guğröğr, zoon van Haraldr de Deen, die eens gedoopt was in Mainz in de tijd van Keizer Lodewijk, werd Lotharius ontrouw en ging naar zijn eigen volk. Hij verzamelde een grote macht uit hun midden en viel Frisia aan met grote hoeveelheden schepen, ging daarna naar het gebied van de Schelde en uiteindelijk naar de Seine. Lotharius en Karel kwamen hem tegemoet met hun hele leger, en hielden hem tegen vanaf beide oevers van de rivier.
Rau, Quellen, 82-84 (853)
In qua obsidione dominicae nativitatis festivitatem celebrant. Sed nolentibus qui ex parte Karoli erant inire bellum, absque utilitate recessum est. Karolus eundem Godefridum quibusdam pactionibus sibi conciliat. Ceteri Danorum usque ad mensem Martium inibi absque ulla formidine residentes, cuncta eo furiosius quo liberius diripiunt, cremant atque captivant.
Gedurende deze belegering (*) vierden ze de geboorte van de heer. Maar de mannen van Karels contingent wilden niet vechten, daarom moest hij terugtrekken zonder ook maar iets te hebben bereikt. Karel wist Guğröğr te bewegen om vrede met hem te sluiten op bepaalde overeengekomen voorwaarden. De rest van de Denen bleven daar zorgeloos tot maart zitten.
(*) aan de Seine, zie 852
Rau, Quellen, 86-88 (854)
Alii quoque pyratae Danorum Fresiam Saxoniae adiacentem populantur.
...
Dani intestino inter se praelio dimicantes, adeo tridui concertatione obstinatissima bachati sunt, ut, Orico rege et ceteris cum eo interfectis regibus, pene omnis nobilitas interierit.
Andere Deense piraten verwoestten het deel van Frisia dat dicht bij Saksen ligt.
...
De Denen streden onder elkaar in een burgeroorlog, ze vochten gedurende drie dagen een verbitterde slag, waarbij koning Hárekr en andere koningen omkwam en bijna de gehele adel verdween.
Rau, Quellen, 88-90 (855)
Lotharius totam Fresiam filio suo Lothario donat, unde Roric et Godofridus patriam, id est Daniam, repedant spe potestatis regiae nanciscendae.
...
Roric et Godefridus, nequaquam arridentibus sibi successibus, Dorestado se continent et parte maxima Fresiae potiuntur.
Lotharius gaf heel Frisia aan zijn zoon Lotharius, vanwaar Hrœrekr en Guğröğr naar hun vaderland, dit is Denemarken, terugkeerden in de hoop koninklijke macht te verkrijgen.
...
Hrœrekr en Guğröğr, die geen succes hadden gehad, behielden Dorestad en beheersten het grootste deel van Frisia.
Rau, Quellen, 94 (857)
Alii Danorum emporium quod Dorstatum dicitur vi capiunt totamque Batavorum insulam et cetera loca contermina diripiunt.
Andere Denen namen het emporium Dorestad met geweld en verwoestten het hele eiland van de Betuwe en ze plunderden andere naburige streken.
Rau, Quellen, 98, 100 (859)
Dani loca ultra Scaldem populantur.
...
Alii quoque eorum insulam Reni Patavum simili furore invadunt.
De Denen verwoestten de plaatsen achter de Schelde.
...
Anderen (*) vielen met dezelfde woede het eiland in de Rijn, de Betuwe genoemd, aan.
(*) Deense piraten
Rau, Quellen, 116 (863)
Dani mense Ianuario per Rhenum versus Coloniam navigio ascendunt, et depopulato emporio quod Dorestatus dicitur, sed et villam non modicam, ad quam Frisii confugerant, occisis multis Frisiorum negotiatoribus, et capta non modica populi multitudine, usque ad quandam insulam secus castellum Novesium perveniunt. Quibus Hlotharius ex una parte Rheni cum suis et Saxones ex alia parte adgrediuntur et usque circa Kalendas Aprilis consident. Unde idem Dani consilio Rorici, sicut accesserant, et recedunt.
In januari voeren Denen de Rijn op tot aan Keulen, na het emporium Dorestad te hebben geplunderd en ook een tamelijk grote villa waar de Friezen toevlucht hadden gezocht, en na het doden van veel Friese handelaren en de gevangenneming van veel mensen, kwamen ze naar een eiland bij de sterkte Neuss. Hier viel Lotharius hen met zijn mannen aan vanaf de ene oever van de Rijn en de Saksen vanaf de andere en ze hielden ze daar tot ongeveer begin april. Daarop volgden de Denen het advies van Hrœrekr en trokken zich langs dezelfde weg terug als zij waren gekomen.
Rau, Quellen, 128, 138 (864)
Hlotharius, Hlotharii filius, de omni regno suo quattuor denarios ex omni manso colligens, summam denariorum cum multa pensione farinae atque pecorum necnon vini ac sicerae Rodulfo Normanno, Herioldi filio, ac suis locarii nomine tribuit.
...
Northmanni, qui cum plurimo navigio in Flandris appulerunt, resistentibus sibi pagensibus, per Rhenum ascendunt, et vicinia regnorum Lotharii ac Hludowici ex utraque ripa ipsius fluminis vastant.
Lotharius, de zoon van Lotharius, hief vier penningen voor iedere woning in zijn hele rijk en en gaf de hele som gelds met een grote hoeveelheid meel, en ook vee, wijn en bier aan de Noorman Hróğulfr, de zoon van Haraldr, en zijn mannen, als betaling voor zijn diensten.
...
Noormannen voeren naar Vlaanderen met een grote vloot, maar toen zij weerstand ondervonden van de plaatselijke bevolking voeren zij de Rijn op en verwoestten de aangrenzende gebieden van de rijken van Lotharius en Lodewijk op beide oevers van de rivier.
Rau, Quellen, 152 (865)
Aquitani confligentes cum Nortmannis qui in Carento Sigefrido duce resident, quadringentos circiter ex eis occiderunt; ceteri autem fugientes, ad suas naves redierunt.
De Aquitaniërs vochten met de Noormannen die onder hun aanvoerder Sigfröğr (*) in de Charente waren gelegerd, en doodden ongeveer 400 van hen. De overigen vluchtten naar hun schepen terug.
(*) mogelijk één van de aanvoerders van het grote leger in de jaren tachtig
Rau, Quellen,
156 (866): Nortmanni mense Iulio mare intrant, et pars quaedam ex ipsis aliquandiu in pago Italiae redit et libitibus suis, excepta publica Hlotharii coniunctione, perfruitur.
In juli bereikten de Noormannen de zee. Een groep keerden terug naar het IJssel district (*) en genoot van de opbrengst van hun uitspattingen met openlijke toestemming van Lotharius.
(*) geëmendeerd als Isaliae, dit is echter twijfelachtig
Rau, Quellen, 166 (867)
Inde revertens, hostem ad patriae defensionem per regnum suum indicit quasi contra Nortmannos, putans Rorigum, quem incolae, qui Cokingi novo nomine dicuntur, a Fresia expulerant, cum auxiliatoribus Danis reverti.
Daarvan (*) terugkerend, riep hij in zijn rijk een leger op om het vaderland, zoals hij stelde, tegen de Noormannen te verdedigen, want hij verwachtte dat Hrœrekr, die door de bevolking, die sinds kort Cokingi wordt genoemd, uit Frisia was verdreven, met Deense hulp zou terugkeren.
(*) uit Frankfurt, waar Lotharius een ontmoeting had met Lodewijk de Duitser
Rau, Quellen, 206 (870)
Inde ad Rorici Nortmanni colloquium apud Noviomagum palatium perrexit; quem sibi foedere copulavit.
Van hier (*) ging hij (**) naar de palts te Nijmegen om besprekingen te voeren met de Noorman Hrœrekr, met wie hij een bondgenootschap sloot.
(*) Aken
(**) Karel de Kale
Rau, Quellen, 222-226 (872)
Compendio denique movens, 13. Kalendas Februarii iter arripuit ad Monasterium --- , locuturus cum Rorico et Rodulfo Nortmannis.
...
Et Octobrio mense navigio per Mosam usque Treiectum veniens, cum Rorico et Rodulfo Nortmannis, qui obviam ei navigio venerant, locutus, Roricum sibi fidelem benigne suscepit et Rodulfum infidelia machinantem et superflua expetentem inanem dimisit et contra ipsius insidias fideles suos ad munitionem paravit. Indeque per Attiniacum itinere equestri revertens, nativitatem Domini in monasterio Sancti Medardi celebravit.
Op 20 januari verliet hij (*) Compiègne en ging naar het klooster --- (**) om besprekingen te voeren met de Noormannen Hrœrekr en Hróğulfr.
...
In oktober voer hij de Maas af naar Maastricht en hield besprekingen met de Noormannen Hrœrekr en Hróğulfr, die de rivier op kwamen om hem te ontmoeten. Hij ontving Hrœrekr goedgunstig, die zich loyaal had getoond, maar Hróğulfr zond hij met lege handen weg omdat hij verradelijke plannen had gesmeed en zijn eisen te hoog stelde. Karel bereide zijn getrouwen om de verradelijke aanvallen van Hróğulfr te weerstaan. Toen keerde hij per paard via Attigny naar het klooster van St-Médard waar hij de geboorte van de heer vierde.
(*) Karel de Kale
(**) de naam ontbreekt in het manuscript
Rau, Quellen, 230 (873)
Interea Rodulfus Nortmannus, qui multa mala in regno Karoli exercuerat, in regno Hludowici cum quingentis et eo amplius complicibus suis occisus est. Karolo vero residente secus Andegavis civitatem, non incerta relatione nunciatur.
Ondertussen was de Noorman Hróğulfr, die veel kwaad had gedaan in de gebieden van Karel, met meer dan 500 van zijn medestanders gesneuveld in het gebied van Lodewijk. Karel kreeg hier betrouwbaar nieuws van toen hij in Angers verbleef.
Rau, Quellen, 280 (880)
Et inveniens Hludowicus in itinere Nortmannos, Domino opem ferente magnam partem ex illis occidit exercitus suus, sed in Saxonia magnum dampnum de fidelibus suis per Nortmannos sustinuit.
...
Praedicti reges, ordinatis qui regnum suum contra Nortmannos in Ganto residentes custodirent, in Burgundiam versus Bosonem per mensem Iulium a Trecas civitate perrexerunt.
Terwijl hij onderweg was, stuitte Lodewijk (*) op enige Noormannen (**), en met de hulp van God versloeg zijn leger de meeste van hen. Maar Lodewijk leed ernstige verliezen onder zijn getrouwen door de aanvallen op Saksen van de Noormannen.
...
De voornoemde koningen (***) die eerder manschappen hadden opgesteld ter bescherming van het rijk tegen de Noormannen, die in Gent gelegerd waren, trokken in juli vanuit Troyes tegen Boso in Bourgondië op.
(*) Lodewijk de Jongere, zoon van Lodewijk de Duitser
(**) te Thiméon nabij Charleroi
(***) Lodewijk en Karloman, de zonen van Lodewijk de Stotteraar
Rau, Quellen, 284 (882)
Ipse quantocius ad eos venire festinaret, quoniam hostiliter ipsi praeparati erant in occursum Nortmannorum, qui civitates Coloniam et Treveris cum monasteriis sibi contiguis iam incensas haberent, et monasterium Sancti Landberti in Leudica et Proniae et Indae, Aquis etiam palatium omniaque monasteria parrochiarum, Tungrensis videlicet, Atrebatensis, Cameracensis, et partem Remensis parrochiae suae dicioni addita, et partim cum castello Mosomagensi incensa.
...
Karolus autem nomine imperator contra Nortmannos venit cum multo exercitu usque ad illorum firmitatem. Quo veniens, concidit cor eius, et placitamento Gotafridum cum suis, ut baptismum susciperet et Frisiam aliosque honores quos Roricus habuerat reciperet, interventione quorundam obtinuit. Sigefrido etiam et Vurmoni illorumque complicibus plura milia argenti et auri, quae de thesauro Sancti Stephani Mettensis aliorumque sanctorum locis arripuit, eis dedit, et ad devastandam regni sui atque consobrini sui partem, sicut antea fecerant, residere permisit.
De groten vroegen hem (*) haast te maken om zo snel als hij kon naar hen te komen, want ze hadden alle voorbereidingen getroffen voor een militaire campagne tegen de Noormannen, die de steden Keulen en Trier en de naburige kloosters hadden platgebrand en die de kloosters van Sint-Lambertus te Luik, Prüm en Cornelismünster in bezit hadden, en zelfs de palts te Aken en alle kloosters in de naburige parochies, namelijk van Tongeren, Atrecht en Kamerijk en een deel van het bisdom Reims, waarvan veel was geplunderd, waaronder de sterkte van Mouzon.
...
Karel (**), die keizer genoemd werd, marcheerde met een groot leger tegen de Noormannen tot aan hun sterkte. Toen hij daar aankwam, zakte de moed hem echter in de schoenen. Door de tussenkomst van enkelen slaagde hij erin een verdrag te sluiten met Guğröğr en zijn mannen op de volgende voorwaarden, namelijk dat Guğröğr zou worden gedoopt, en hij zou dan Frisia, en de andere gebieden die van Hrœrekr waren, ontvangen. Aan Sigfröğr en Gormr en hun medeplichtigen gaf hij enige duizenden ponden zilver en goud, die hij uit de schat van de heilige Stephanus te Metz en van andere heilgen had meegenomen, en hij stond hen toe te blijven, zodat ze zijn rijk en dat van zijn neef konden plunderen.
(*) Karloman, zoon van Lodewijk de Stotteraaar
(**) Karel de Dikke

begin van deze pagina
terug naar het overzicht bronnen
startpagina