![]() |
MARKANTE PLAATSEN: ASSELT | ![]() |
In de kronieken kunnen wij lezen dat in november van het jaar 881 zich een groot Noormannenleger in Haslon of Haslao aan de Maas verschanste, waar zich een koningshof bevond. Van daaruit ondernamen zij onder hun aanvoerders Guðröðr en Sigfrøðr en de jarlen Gormr en Háls een ongekend uitgebreide strooptocht naar Maastricht, Tongeren en Luik. Vervolgens hielden zij een tweede tocht die diep in het Frankische kernland voerde, tot aan Bonn toe. De keizerlijke palts in Aken ging in vlammen op en de paltskapel werd als paardenstal gebruikt (1). Nooit eerder was het Frankische Rijk zo in het hart geraakt. Nooit eerder had de Frankische aristocratie het vikinggeweld op deze schaal zo aan den lijve ondervonden. |
Er moest, hoe dan ook, iets ondernomen worden. Daarom trok de pas aangetreden keizer Karel de Dikke, die zich op dat moment in Italië bevond, in de zomer van 882 met een grote legermacht naar het noorden, naar het Noormannenkamp aan de Maas. Met contingenten uit alle delen van zijn rijk werd de sterkte van de Noormannen belegerd (2).
'Karel liet de legerkampen in een cirkel rond de plaats opzetten en zo belegerde hij deze twaalf dagen lang. Dan gebeurde er op een dag iets
merkwaardigs voor zowel de belegeraars als de belegerden. Want op 21 juli werd 's middags de hele zon verduisterd en er was een dusdanige
hagelbui met donder en bliksem, dat geen sterveling kon beweren ooit iets dergelijks te hebben meegemaakt. De hagelstenen waren niet, zoals
gewoonlijk, glad en van dezelfde grootte, maar ongelijkmatig en van een bijzonder uiterlijk. Het is opmerkelijk en ongelofelijk te vertellen, dat ze
niet of nauwelijks met een duim en middelvinger konden worden omvat. De paarden werden ook zo schichtig dat ze de palen en de teugels
lostrokken en angstig binnen en buiten de kampen rond renden. Een groot deel van de belegerde sterkte stortte door een wervelwind in,
zodat een gesloten formatie cavalerie naar binnen had kunnen rijden, als een extra omwalling hen niet had tegengehouden.
We hebben hier te maken met een sterkte aan de Maas die volgens de bovenstaande tekst van een extra omwalling was voorzien. Een sterkte
waarop de Noormannen blijkbaar niet vertrouwden en die daarom een tweede verdedigingsgordel kreeg. Terecht, als die door een wervelwind
omver geblazen kon worden.
|
Noten (1) RP 881, 260; AF 881, 114; AV 881, 300. (2) RP 882, 262; AF 882, 118. (3) AF 882, 130. (4) AF 882, 130. (5) Muller & Bouman, 1920, no. 105. (6) Sloet, 1872, no. 50. (7) Van Beurden, 1923. (8) Holwerda, 1929, 141 e.v. (9) Verhart, ‘Geen Noormannen te bekennen', 66.
|
De Sint-Dionysiuskerk in Asselt aan de Maas
|
Met betrekking tot Ascloha is ook wel gedacht aan Elsloo, tien kilometer ten noorden van Maastricht. Maar de afleiding Elsloo van Ascloha is etymologisch niet erg waarschijnlijk. Er zijn ter plaatse verscheidene zoektochten ondernomen, maar zonder resultaat. Asselt was een kroondomein. Hier vaardigde koning Lotharius II in 860 een oorkonde uit, waarin spake is van Aslao palatio regio, dus een koninklijke palts (6). Zo'n koningshof was het centrum, de curtis van het kroondomein van waaruit dit domein beheerd werd en de opbrengsten van het domein verzameld werden. Het diende tevens als onderkomen voor de rondtrekkende Karolingische vorsten. Dergelijke centra werden vaak versterkt, zoals we ook kunnen opmaken uit het relaas over de belegerde Noormannen. In Asselt bevindt een kerkje dat op een vooruitgeschoven plateau in de Maasvallei ligt. Deze Sint-Dionysiuskerk - in de volksmond het Rozenkerkje genoemd - werd in de elfde eeuw gebouwd. Dit kerkje zou de opvolger van de kapel in de Karolingische hof kunnen zijn. Door een overstroming van de Maas in de zestiende eeuw is het westwerk met de toren ingestort, waarna er aan de oostzijde een nieuwe toren gebouwd werd. Dat is hoogst ongebruikelijk, maar op het plateau was aan de westzijde eenvoudig geen plaats meer. Er was teveel van het plateau weggeërodeerd. In de muren van de kerk is Romeins bouwmateriaal hergebruikt. Waarschijnlijk heeft er ergens in de buurt een Romeins gebouw gestaan. Dat strookt heel goed met de veronderstelling dat zich in Asselt een Karolingische sterkte bevond. De Frankische koningen claimden doorgaans Romeinse bouwwerken als hun eigendom. Bovendien kon vervallen Romeins muurwerk goede diensten bewijzen bij de bouw van hun eigen gebouwen.
|
Referenties AF = Annales Fuldenses: zie Rau, 1960 AV = Annales Vedastini: zie Rau, 1958 RP = Kroniek van Regino van Prüm: zie Rau, 1960
Beckers, H.J., 'Esloo of Asselt?', Publications de la Société historique et archéologique dans le Lim-bourg à Maestricht, 78-82 (1942-1946).
|
Van de steunmuren die het plateau begrenzen, waarop de Dionysiuskerk staat, werd verondersteld dat die deels rusten op oud muurwerk. Die zou bij restauratie van het kerkje tevoorschijn zijn gekomen. In dat muurwerk zouden zelfs ronde hoektorens te herkennen zijn, zoals blijkt uit een schets die naar aanleiding van de restauratie is gepubliceerd (7). Op basis van die schets ging de archeoloog Holwerda uit Leiden in het verlengde van de noordelijke steunmuur proefsleuven graven, waarbij een gracht tevoorschijn kwam waarin een groot aantal scherven van reliëfbandamforen aangetroffen werd en daarmee in de Karolingische periode te dateren is. Naast deze gracht trof Holwerda een aardlichaam aan dat hij als een wal interpreteerde. Het is echter maar zeer de vraag of hij ook werkelijk resten van het het Noormannenkamp had gevonden, zoals hij zelf veronderstelde (8). Ten oosten van de kerk bevindt zich het Folkloristisch Museum van Asselt. Vlak achter het gebouw van dit museum werd een noord-zuid georiënteerd muurfundament van ruw gevormde keien gevonden met in de vulling tussen de keien dezelfde Karolingische scherven als in de genoemde gracht. De fundering van deze muur boog in de nabijheid van de gracht naar het westen, in de richting van het kerkje. Een fragment van een dergelijk muurfundament werd ook onder de steunmuur van het plateau bij de zuidwestelijke hoek van het kerkje aangetroffen. In 1973 toonde hernieuwd archeologisch onderzoek aan dat de muurresten die Holwerda had opgegraven aanzienlijk jonger zijn dan de Karolingische periode (9). Daarmee komt niet alleen het Noormannenkamp, maar ook de Karolingische koningshof op losse schroeven te staan. Vroegmiddeleeuwse bronnen wijzen onmiskenbaar in de richting van Asselt, maar in de bodem is van een Noormannenkamp geen spoor gevonden.
|