![]() |
SCHRIFTELIJKE BRONNEN | ![]() |
VITA ANSKARII (HET LEVEN VAN ANSKAR)
Beslaat: 801 - 865 |
c. 7 (826) Post haec vero contigit, ut Herioldus quidam rex, qui partem tenebat Danorum, ab aliis ipsius provintiae regibus odio et inimicitia conventus, regno suo expulsus sit. Qui serenissimum adiit imperatorem Hludowicum, postulans, ut eius auxilio uti mereretur, quo regnum suum denuo evindicare valeret. Qui eum secum detentum tam per se quam per alios ad suscipiendam christianitatem cohortatus, quod scilicet inter eos ita maior familiaritas esse posset, populusque christianus ipsi ac suis promptiori voluntate in adiutorium sic veniret, si uterque unum coleret Deum, tandem gratia divina tribuente ad fidem convertit, et sacro baptismate perfusum ipse de sacro fonte suscepit sibique in filium adoptavit. Quem cum iterum ad sua remittere vellet, ut eius auxilio munitus regni sui fines repeteret, coepit diligentius quaerere, si quem inveniret sanctae devotionis virum, qui cum eo ire posset eique continuo adhereret fieretque illi et suis ad corroborandam suscipiendamque fidem Domini magister doctrinae salutaris. ... Post haec itaque ambo deducuntur ad regem. Quorum voluntati et desiderio [ipse] condelectatus, dedit eis ministeria ecclesiastica et scrinia atque tentoria ceteraque subsidia, quae tanto itineri videbantur necessaria, et cum praefato Herioldo ire praecepit; denuncians, ut eius fidei maximam impenderent sollicitudinem eumque et suos qui simul baptizati fuerant pia exhortatione, ne ad pristinos reducerentur diabolo instigante errores, continue roborarent simulque etiam alios ad suscipiendam christianam religionem verbo praedicationis strenue commonerent. Dimissi itaque ab imperatore, nullum habuerunt socium, qui eis aliquid servitii impenderet, quoniam nemo ex familia abbatis cum eis sua sponte ire, nec ille quemquam ad hoc invitum volebat cogere. Herioldus quoque, cui commissi fuerant, adhuc rudis et neophitus, ignorabat, qualiter servi Dei tractari debuissent. Sui quoque, tunc nuper conversi et longe aliter educati, non multa super eos cura intendebant. Cum gravi itaque difficultate hanc suscipientes peregrinationem, pervenerunt Coloniam. Ubi tunc temporis venerandus antistes Hadebaldus, compatiens eorum necessitati, dedit eis navem optimam, ubi sua reponerent; in qua erant duae mansiunculae satis oportune praeparatae. Hanc itaque praedictus Herioldus conspiciens, elegit ipse in eadem navi cum illis manere, ut ipse una et illi altera potirentur mansiuncula; sicque inter eos familiaritas coepit et benivolentia crescere; sui quoque exhinc servitium eis diligentius impendebant. Inde egressi, per Dorstatum et vicinia Fresonum transeuntes, ad confinia pervenerunt Danorum. Et quia interdum pacifice in regno suo Herioldus rex consistere non poterat, dedit ei memoratus augustus ultra Albiam beneficium, ut, si quando ei necessarium esset, ibi subsistere posset. |
c. 7 (826) Hierna gebeurde het dat een koning, Harald (*) genaamd, die over een deel van de Denen heerste, door de andere koningen van hetzelfde land uit haat en vijandschap uit zijn rijk verdreven werd. Hij kwam naar zijne doorluchtige majesteit keizer Lodewijk en vroeg of hij hem waardig vond om hem te helpen zodat hij zijn koninkrijk kon herkrijgen. Terwijl de keizer hem bij zich hield spoorde hij hem aan, door persoonlijke overreding en door toedoen van anderen, het christelijke geloof aan te nemen, want dan zou er een meer intieme vriendschap tussen hen zijn, en het christelijke volk zou hem en zijn vrienden makkelijker te hulp kunnen komen als beide volkeren dezelfde god zouden vereren. Uiteindelijk, met de hulp van goddelijke genade, werd hij bekeerd, en toen hij werd besprenkeld met het gewijde doopwater ontving hij hem zelf uit het doopbassin en nam hem aan als zijn zoon. Toen hij hem vervolgens naar zijn eigen land wenste terug te zenden, zodat hij met zijn hulp zijn heerschappij weer kon herstellen, begon hij naarstig op zoek te gaan naar een heilige en vrome man die met hem mee kon gaan, en die hem en zijn volk zou kunnen sterken, en zou aansporen tot het geloof in de Heer door de leer van de verlossing. ... Daarop werden beiden (**) bij de koning gebracht. Deze was zeer ingenomen met hun bereidwilligheid en wens om deze taak te ondernemen en hij gaf hen kerkgerei, schrijnen, tenten en andere hulpmiddelen die ze op deze grote reis nodig hadden. Hij vroeg ze te gaan en droeg hen op met het oog op het geloof er grote zorg voor te dragen om hem en de zijnen, die met hem gedoopt waren, door vrome, liefdevolle vermaningen te sterken, zodat ze niet door de duivel verlokt in hun oude fouten zouden terugvallen, en tegelijk moesten ze door hun preek anderen tot het aannemen van het christelijke geloof overhalen. Zo werden ze door de keizer weggestuurd, maar zij hadden niemand die hen kon bijstaan, omdat niemand van de huishouding van de abt vrijwillig met hen wilde meegaan en hij wilde niemand daartoe dwingen. Harald, aan wie zij waren toegevoegd, was nog onontwikkeld en ongetraind in het geloof en wist niet hoe je met dienaren van God moest omgaan. Bovendien besteedden zijn metgezellen, die pas onlangs bekeerd waren en een heel ander geloof hadden gehad, weinig aandacht aan hen. Ze vertrokken met aanzienlijke moeilijkheden en kwamen aan in Keulen, waar destijds een eerbiedwaardige bisschop was, Hadebald genaamd. Hij had medelijden met hen en voorzag hen van een goed schip waarin zij hun bezittingen konden onderbrengen en waar twee hutten waren, die voor hen geschikt waren gemaakt. Toen Harald dat zag besloot hij bij hen in dit schip te blijven, zodat hij en zij ieder over een hut konden beschikken. Dit gaf aanleiding tot een groeiende vriendschap en genegenheid tussen hen; zijn metgezellen hadden van nu af aan ook meer aandacht voor hun noden. Vervolgens scheepten ze in en voeren ze over Dorestad, ze doorkruisten het aangrenzende Friese gebied om zo bij de Deense grens te komen. In het geval dat koning Harald niet vreedzaam over zijn koninkrijk zou kunnen beschikken, gaf de keizer hem een gebied achter de Elbe (***), mocht het nodig zijn dan kon hij zich hier ophouden. (*) Klakk-Haraldr, die in 826 in Mainz werd gedoopt (**) twee monniken die als vrijwilliger meegingen (***) vanuit Hamburg gezien, het gaat om het graafschap Riustringen |
c. 15 Coepit quoque ex gente Danorum atque Slavorum nonnullos emere pueros, aliquos etiam ex captivitate redimere, quos ad servitium Dei educaret. Quorum quosdam hic secum retinuit, quosdam vero ad cellam praedictam Turholt nutriendos posuit. |
c. 15 Hij (*) begon ook Deense en Slavische jongens te kopen en enige uit gevangenschap vrij te kopen, zodat hij ze kon opleiden voor de eredienst. Van hen hield hij sommigen bij zich, terwijl hij anderen naar het klooster van Torhout (*) stuurde. (*) Anskar (**) Torhout nabij Brugge in Vlaanderen |
c. 21 Post cuius obitum cum de regni divisione magna fieret perturbatio, pastoris quoque nostri aliquo modo labefactari coepit legatio. Nam cum cella supradicta Turholt in partem cessisset venerandi regis Karoli, ipse eam a servitio, quod pater suus disposuerat, amovit et vobis bene cognito dedit Raginario. |
c. 21 (na 840 - voor augustus 845) Toen na zijn (*) dood er grote onrust ontstond in verband met de verdeling van het rijk, was de positie van onze herder (**) verzwakt. Want toen het bovengenoemde klooster van Torhout in het bezit van koning Karel kwam, werd het bevrijd van de lasten die zijn vader had verordend en gaf het aan Ragnar, jullie welbekend. (*) Lodewijk de Vrome (**) Anskar |
c. 23 Verum quia Karolus rex, frater saepedicti regis Hludowici, post discessum imperatoris patris sui piae memoriae Hludowici abstulit a praenominato loco, qui dicitur Hammaburg, monasterium quod appellatur Turholt, utpote quod post partitionem inter fratres suos in regno suo coniacere videbatur, situm in occidentali Francia, quod illic genitor suus ad supplementum et victum episcopo et clericis eius dederat, coepere, sicut fertur, omnes ministri altaris recedere. |
c. 23 Maar toen koning Karel, de broer van Lodewijk, na de dood van zijn vader, keizer Lodewijk, herinnerd als de Vrome, Hamburg het klooster Torhout ontnam, die zijn vader aan de bisschop en de geestelijkheid had gegeven om hen te voorzien van voedsel en andere noodzakelijke zaken, begonnen allen die het altaar dienden deze plaats te verlaten, want na de verdeling van het rijk tussen de twee broers bleek het in zijn koninkrijk, in West-Francië, te liggen. |
c. 36 Eo quoque tempore quando cellam praedictam Turholt habuerat, quoniam omnis ei cura de vocatione gentium erat, ut eis in sua legatione prodesse potuisset, nonnullos pueros ex Nordmannis vel Slavis emptos in eadem cella causa discendi ad sacram militiam nutriendos posuerat. Quorum quosdam praedictus Raginarius, quando illi cella ipsa data est, inde abstulit et ad suum servitium misit. Qua de causa cum nimium esset domnus episcopus anxiatus, post paululum visum est illi, quod venisset in quandam domum invenissetque ibi et venerandum regem Karolum et ipsum Raginarium ; quos ipse, ut ei videbatur, de eisdem pueris increpavit, asserens, quod eos ad Dei omnipotentis servitium nutrire disposuerit, non ut Raginario servirent. Quo dicto, visum est ei, quod idem Raginarius levat pede suo ad ós calcitraret domni episcopi. Denique hoc facto, mox visum est ei, quod dominus Iesus Christus propter eum astaret diceretque regi praefato pariter et Raginario: 'Cuius', inquit, 'hic hominem vos tam turpiter dehonestatis? Scitote, quia iste dominum habet, et vos de hac causa non eritis inmultati'. Quo dicto, ipsi exterriti facti, conturbati sunt; domnus vero episcopus evigilavit. Quod illi ostensum quam verum fuerit, testatur ultio divina, quae super ipsum venit Reginarium. Nam [non] multo post iram regis meruit et cellam ipsam una cum omnibus quae ex parte regis habebat perdidit nec ulterius in gratiam pristinam redire potuit. |
c. 36 In die tijd toen hij (*) het bovengenoemde klooster te Torhout had, en het bezoeken van de heidenen zijn zorg was, zodat hij hen kon helpen, zorgde hij ervoor dat enige jongens die hij van de Noormannen of de Slaven had vrijgekocht werden opgevoed in datzelfde klooster, zodat ze konden worden opgeleid voor de heilige strijd. Toen dit klooster werd overgedragen aan Ragnar nam hij enige van deze jongens in zijn dienst, en hierdoor werd de bisschop zenuwachtig. In een visioen, dat hij kort daarop had, leek het alsof hij naar een bepaald gebouw was gekomen waar hij koning Karel en Ragnar vond. Hij leek hen met betrekking tot deze jongens verwijten te maken en hij zei dat hij hen had opgeleid om de almachtige God en niet Ragnar te dienen. Nadat hij dit gezegd had tilde Ragnar zijn voet op en schopte hem tegen zijn mond. En toen dit gebeurde dacht hij dat de Heer Jezus Christus bij hem stond en tegen de koning en Ragnar zei: 'Bij wie hoort deze man, die je zo schaamteloos behandelt? Bedenk dat hij een Heer heeft en daarom zal dit niet ongestraft blijven.' Toen hij dit gezegd had waren ze bevreesd en angstig, waarop de bisschop wakker werd. De hemelse wraak die Ragnar trof toont aan hoe waar deze openbaring was. Want kort daarop raakte hij in ongenade bij de koning en verloor het klooster en alles dat hij van de koning had ontvangen, nooit meer heeft hij zijn vroegere gunsten herkregen. (*) Anskar |