header Gjallar, Noormannen in de Lage Landen

   SCHRIFTELIJKE BRONNEN

REGINO CHRONICON, LIBER DE GESTIS REGUM FRANCORUM
(REGINO KRONIEK, BOEK VAN DE DADEN VAN DE FRANKISCHE KONINGEN)

Beslaat: 874-900
Geschreven: na 899 - voor 908
Auteur: Regino, abt van Prüm (892-899) en de abdij Sint-Martin te Trier (899-915)
Gedrukte uitgave: Rau, R., Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 180-319.

Rau, Quellen, 256 (879)
Facta itaque pactione datisque sacramentis cumin regnum idem rex reverteretur, repente obviam habuit Nortmannorum innumeram multitudinem iuxta Carbonariam in loco, qui vocatur Thimiun, cum ingenti preda ad classem repedantem. Cum quibus absque mora conflixit et Deo propitiante maximam ex eis partem gladio prostravit; reliqui fuga dilapsi in supradictum fiscum regium se communiunt. Ubi Hugo, filius regis ex pelice natus, cum incautius dimicaret, graviter vulneratus ab hostibus rapitur et inter adversariorum manus animam reddit. Rex existimans, quod adhuc filius vivus ab inimicis servaretur, exercitum ab impugnationis infestatione iubet cessare, ut quocumque pacto illum incolumem recipere posset. Interea nox superveniens regem cum suis redire ad castra compulit. Nortmanni cadavera suorum flammis exurentes noctu diffugiunt et ad classem dirigunt gressum. Rex diluculo consurgens, cum filium extinctum reperisset, nimio dolore afficitur; corpus eius in loculo compositum ad Loresheim monasterium imperat deferri ibique tumulari.
Nadat hij een accoord had bereikt en zekerheden had gegeven (*) kwam deze koning, terwijl hij naar zijn rijk terugkeerde, plotseling een groot aantal Noormannen, die met een enorme buit naar hun vloot terugkeerden, nabij het Kolenwoud tegen, in een plaats die Thiméon werd genoemd. Met wie hij zonder uitstel slag leverde en met de hulp van God het grootste deel van hen met zijn zwaard neersloeg; de overigen die alle kanten op vluchtten, verschansten zich in het bovengenoemde fiscale goed. Daar werd Hugo, de zoon van de koning en een concubine, zwaar gewond door de vijand weggesleept omdat hij roekeloos vocht en hij gaf zijn ziel in handen van zijn tegenstanders. De koning, die veronderstelde dat zijn zoon nog steeds levend in handen van de vijanden was, gaf het leger bevel af te zien van een schadelijke aanval, zodat hij in staat was hem ongedeerd terug te krijgen, wat ze ook zouden overeenkomen. Terwijl de Noormannen de lijken van hun mannen door vlammen lieten verteren vluchtten ze 's nachts in verschillende richtingen en vervolgden hun weg naar hun vloot. Toen de koning bij zonsopgang opstond en zijn zoon dood vond werd hij door een groot verdriet bevangen, hij beviel het lichaam in een geschikte kist naar het klooster van Lorsch over te brengen waar hij werd begraven.
(*) verdrag tussen Lodewijk de Jongere en de zonen van Lodewijk de Stotteraar, dat zou resulteren in het Verdrag van Ribemont
Rau, Quellen, 260 (881)
Per idem tempus Nortmannorum classis Wal fluvium ingressa Niumaga palatio regio applicuit ibique castra posuit. Quod factum cum ad notitiam Ludowici perlatum esset, absque dilatione cum exercitu venit et munitionem obsidione clausit. Conserto nonnullis diebus certa-mine non adeo prevaluit, quia palatium ingentis magnitudinis mirique operis hostibus tutissimum prebebat receptaculum. In qua congressione captus est ab adversariis Everhardus Saxo, filius Meginardi comitis, et captivus ductus; quem postea mater Evesa magno pretio dato incolumem recepit. Postremo rex accepta pollicitatione, quod, si ab obsidione cessaret, Nortmanni continuo regno eius decederent, cum omnibus copiis recessit. Illo recedente pagani palatium una cum munitione flammis exurentes navibus ascensis hostia Rheni repetunt.
Item eodem anno mense Novembrio duo reges Nortmannorum, Godefridus et Sigifridus, cum inestimabili multitudine peditum et equitum consederunt in loco, qui dicitur Haslon, iuxta Mosam. Et primo quidem impetu finitima loca depopulantes Leodium civitatem, Traiectum castrum, Tungrensem urbem incendio cremant; secunda incursione Ribuariorum finibus effusi cedibus, rapinis ac incendiis cuncta devastant, Coloniam Agrippinam, Bunnam civitates cum adiacentibus castellis, scilicet Tulpiacum, Iuliacum et Niusa, igne comburunt; post haec Aquis palatium, Indam, Malmundarias et Stabulaus monasteria in favillam redigunt.
Rond deze tijd (*) voer een vloot met Noormannen de Waal op en legde bij de koninklijke palts Nijmegen aan, waar zij hun kamp opsloegen. Toen men deze gebeurtenis ter kennis van Lodewijk bracht, trok hij zonder uitstel met een leger op en belegerde hen in hun vesting. Nadat zij enige dagen met elkaar gestreden hadden, lukte het hem toch niet de overwinning te behalen omdat de palts door zijn enorme omvang en zijn stevige manier van bouwen de vijanden een zekere toevlucht bood. Bij deze strijd werd door de tegenstanders Everhard Saxo, de zoon van graaf Meginhard, gevangen genomen; hij werd later door zijn moeder Evesa ongedeerd vrijgekocht door betaling van een hoge prijs. Uiteindelijk vertrok de koning met zijn troepen, nadat hij de belofte had gekregen dat als hij de belegering opgaf, de Noormannen direct zijn rijk zouden verlaten. Na zijn aftocht staken de heidenen de palts met zijn versterkingen in brand, en voeren met hun schepen naar de Rijnmondingen terug.
Op dezelfde wijze verschansten zich in november van datzelfde jaar (**) twee Noormannenkoningen Guğröğr en Sigfrøğr in Haslon, bij de Maas, met een onvoorstelbare menigte te voet en te paard. Bij hun eerste strooptocht verwoestten zij de omgeving en brandden zij Luik, Maastricht en Tongeren plat, bij hun tweede strooptocht deden zij het gebied der Ripuariërs aan en teisterden alles met moord, roof en brand, de steden Keulen en Bonn met de nabijgelegen burchten Zülpich, Jülich en Neuss lieten zij in vlammen opgaan; hierna legden zij de palts Aken en de kloosters Cornelimünster, Malmedy en Stavelot in de as.
(*) de kroning tot keizer van Karel de Dikke in Rome op 12 febr. 881
(**) 881
Rau, Quellen, 262-264 (882)
Nortmanni audita morte regis nimio exultant tripudio et iam non de conflictu, sed de preda cogitant. Igitur cum omnibus viribus a munitione exiliunt et Trevirorum nobilissimam civitatem Galliarum Nonas Apr. die sacratissimae cenae Domini occupant. In qua usque sancto die paschae fessa ab itinere corpora recreantes omne territorium urbis circumquaque usque ad solum demoliti sunt; deinde civitatem flammis exurentes Mediomatrico dirigunt aciem. Quod cum comperisset eiusdem urbis antistes, adiuncto sibi Bertulfo episcopo et Adalardo comite ultro illis obviam ad pugnam procedit. Inito certamine Nortmanni victores extiterunt. Isdem Wala episcopus in prelio cecidit, ceteri fugerunt. Pagani iter, quod ceperant, deserentes cum ingenti preda summa celeritate ad classem revertuntur.
Ea tempestate Carolus imperator in Italia morabatur, ubi diversis legationibus Germaniae ac Galliae pulsatur, ut ad suscipienda regna sibi hereditario iure competentia festinaret et periclitanti imperio succurreret, quod capite amisso ludibrio hostibus erat. Qui nihil tardatus cum omnibus copiis in Franciam venit et cum Langobardis, Baioariis, Alamannis, Thuringis, Saxonibus, Fresonibus et omnibus regnis suae ditioni subditis Nortmannos in supradicto loco obsidere exorsus est; sed conatus eius parum effectum obtinuit, quamquam, ut diximus, ex diversis regnis et gentibus inestimabilis multitudo in unum confluxisset, indignatione caelesti super populum christianam religionem profanantem deseviente. Novissime Godefridus rex Nortmannorum ea conditione christianum se fieri pollicetur, si ei munere regis Fresia provincia concederetur, et Gisla filia Lotharii in uxorem daretur. Quae, ut optavit, adeptus baptizatus est et ex sacro fonte ab imperatore susceptus. Sigifrido et reliquis Nortmannis inmensum pondus auri et argenti expositum est, et tali tenore fines regni excedunt.
Toen de Noormannen van de dood van de koning (*) vernamen dansten ze als wilden rond en dachten niet meer aan vechten, maar alleen aan buit. Dus deden ze met alle mannen een uitbraak uit hun versterking en veroverden Trier, de meest edele stad van Gallië op 5 april, de allerheiligste dag van het avondmaal van de Heer. Hier legden ze tot de heilige paasdag hun door de tocht vermoeide ledematen te ruste en maakten het hele gebied rond de stad gelijk met de grond; vervolgens brandden ze de hele stad plat en voerden hun troepen naar Metz. Toen de bisschop van deze stad dit vernam voegde hij zich bij bisschop Bertulf (**) en graaf Adalard (***) om met hen ten strijde te trekken. In de slag bleken de Noormannen de winnaars. Deze bisschop Wala (*****) sneuvelde in de slag, de anderen vluchtten. De heidenen staakten hun tocht en keerden snel met een enorme buit naar hun vloot terug.
In die dagen verbleef keizer Karel in Italië waar hem door verschillende gezantschappen uit Duitsland en Gallië werd gevraagd om het hem door erfrecht toekomende rijk met spoed te aanvaarden en het bedreigde rijk dat een leider miste en daardoor door de vijand werd bespot te helpen. Zonder aarzeling kwam hij met al zijn strijdkrachten naar Francië en begon met Langobarden, Beieren, Alamannen, Thuringers, Saksen, Friezen en alle rijken die onder zijn heerschappij stonden de Noormannen in de voornoemde plaats te belegeren; maar zijn inspanningen oogsten erg weinig effect, hoewel er zich, zoals we zeiden, van verschillende rijken en stammen een ontelbare menigte had verzameld, woedde er een hemelse toorn over het van het christelijke geloof verwijderde volk. Uiteindelijk werd Guğröğr (******), de koning van de Noormannen, op voorwaarde dat hij beloofde christen te worden, beleend met de provincie Frisia, en hij kreeg Gisela, de dochter van Lotharius, als bruid. Toen dit naar wens was uitgevoerd werd hij gedoopt en werd hij door de keizer uit het heilige doopfont ontvangen. Sigfrøğr en de overige Noormannen werden heengestuurd met een enorme hoeveelheid goud en zilver, en op die conditie trokken zij over de rijksgrens.
(*) Lodewijk de Jongere op 20 januari
(**) bisschop van Trier 870-883
(***) graaf van Metz
(****) op 10 april te Remich aan de Moezel
(*****) van Metz 876-882
(******) in codex B2i is op deze plaats toegevoegd: Sigefredus et
Rau, Quellen, 264 (883)
Fuit enim vir virtutis regnumque sibi subditum a paganorum infestatione potenter viriliterque defendit. Inter cetera, quae strenue gessit, illud precipue prelium commendatur, quod adversum Nortmannos in loco, qui vocatur Sodaltcurt, summis viribus exercuit; in quo certamine, ut ferunt, plusquam octo milia adversariorum gladio prostravit. Carlomannus frater regnum illius optinuit.
In feite was hij een dappere held en een koning (*) die zichzelf krachtig en manmoedig tegen de invallen van de heidenen verdedigde. Onder de door hem ondernomen daden wordt speciaal diegene geroemd tijdens een gewelddadig treffen met de Noormannen in een plaats die Saucourt heet; in deze slag werden, zoals wordt gezegd, meer dan 8000 tegenstanders met het zwaard neergeslagen. Zijn broer Carloman verkreeg zijn rijk.
(*) Lodewijk, zoon van Lodewijk de Stotteraar
Rau, Quellen, 266-268 (884)
Nortmanni, qui ab Haslon recesserant, Somnam fluvium intrant ibique consederunt. Quorum creberrimas incursiones cum Carlomannus sustinere non posset, pecuniam pollicetur, si a regno eius recederent. Mox avidae gentis animi ad optinendam pecuniam exardescunt et XII milia pondera argenti puri atque probati exigunt totidemque annis pacem promittunt. Accepta tam ingenti pecunia funes a litore solvunt, naves conscendunt et marina litora repetunt.
...
Nortmanni cognita morte regis protinus in regnum revertuntur. Itaque Hugo abba et ceteri proceres legatos ad eos dirigunt, promissionem et fidem datam violatam esse proclamant. Ad haec illi respondent, se cum Carlomanno rege, non cum alio aliquo foedus pepigisse; quisquis ille esset, qui ei in regnum succederet, eiusdem numeri et quantitatis pecuniam daret, si quiete ac pacifice imperium tenere vellet. Territi huiuscemodi mandatis optimates regni ad Carolum imperatorem missos dirigunt eumque ultro in regnum invitant; eique advenienti ad Gundolfi villam obviam procedunt et manibus sacramentisque iuxta morem datis eius ditioni se subiciunt.
Eodem anno Nortmanni, qui in Chinheim ex Denimarca venerant, adsentiente Godefrido Rhenum navigio ascendunt et Diusburh oppido occupato munitionem in eodem loco more solito construunt et in eo tota hieme resident. Contra quos Heinricus dux castra posuit et nullatenus predas agere permisit. Redeunte vernali temperie castris exustis maritimis locis se recipiunt.
His etiam diebus Nortmanni a Somna exeunt et rursus in regno Lotharii revertentes in loco, qui dicitur Lovon, castrametati sunt in confinio eiusdem regni et continuis incursionum infestationibus utraque regna fatigant. Ad quorum malitiam compescendam imperator semel et iterum exercitum misit, sed nihil dignum memoriae adversus tantam violentorum rapacitatem actum est.
De Noormannen die zich uit Haslon hadden teruggetrokken bereikten de Somme waar ze hun kamp opsloegen. Carloman beloofde hun geld als ze zich uit zijn rijk zouden terugtrekken, want hij kon hun doorlopende aanvallen niet afslaan. Weldra raakten deze mannen met hun inhalige karakter in vervoering vanwege het te innen geld en ze legden een schatting op van 12000 pond zuiver en getest zilver en ze beloofden net zoveel jaar vrede. Nadat ze deze enorme hoeveelheid geld hadden ontvangen maakten ze de trossen van de rivieroevers los, gingen aan boord van hun schepen en keerden terug naar de kust.
...
Toen de Noormannen van de dood van de koning (*) vernamen keerden ze onmiddellijk naar het rijk terug. En dus zond abt Hugo en andere groten hun boodschappers, die hun mededeelden dat ze hun gegeven woord en trouw hadden geschonden. Waarop ze antwoordden dat ze een verdrag met koning Carloman hadden gesloten, niet met iemand anders; wie zijn opvolger ook mocht zijn moest hetzelfde bedrag betalen, als hij rust en vrede in zijn rijk wilde houden. Geschrokken van die eis zonden de rijksgroten boodschappers naar keizer Karel en boden hem vrijwillig het koninkrijk aan; en bij zijn komst ontmoetten ze hem te Gondreville en ze boden hem volgens hun gebruik hun hand en zwoeren een eed om zich aan hem te onderwerpen.
Het zelfde jaar voeren Noormannen, die van Denemarken naar Kennemerland waren gekomen, met toestemming van Guğröğr de Rijn op en namen Duisburg in, waar zij volgens hun gewoonte een fort bouwden en zij bleven daar de hele winter. Hertog Hendrik richtte tegen hen een kamp op en hij weerhield hen ervan buit te verzamelen. Bij hun terugkeer in de lente vernietigden zij het fort en gingen terug naar de kuststreek.
In die tijd verlieten de Noormannen ook de Somme en keerden naar de plaats Leuven in het rijk van Lotharius terug, ze richtten een kamp bij de rijksgrens op en maakten beide rijken met voortdurende aanvallen onveilig. Om hun slechtheid een halt toe te roepen zond de keizer wederom een leger, maar hij wist niets gedenkwaardigs tegen zo veel gewelddadige roofzucht te bereiken.
(*) Carloman
Rau, Quellen, 268-270 (885)
Hugo rebellare disponens contra imperatorem legatos ad Godefridum in Fresia occulte dirigit, eo quod illi esset adfinitate coniunctus propter sororem, quam in coniugium acceperat, hortaturque, ut in patriam mitteret et auxiliorum validam manum undique contraheret et cum omnibus viribus sibi opem ferret, quatinus regnum paternum evindicare armis potuisset; et si id eius industria virtutisque suffragio prosperitatis effectum optineret, medietatem ipsius regni pro munere pollicetur. His suasionum promissionibus Godefridus veluti veneno infectus occasionis fomitem inquirit, qualiter acsi iusta ratione a fidelitate imperatoris se subducere prevaleret. Statimque Gerulfum et Gardulfum, comites Fresonum, legatos ad cesarem dirigit mandatque, si vellet, ut in ea, quam pollicitus fuerat, fidelitate perseveraret finesque regni sibi commissos ab incursione propriae gentis defensaret, Confluentes, Andrenacum, Sincicha et nonnullos alios fiscos obsequiis imperialibus deditos sibi largiretur propter vini affluentiam, quae in his locis exuberabat, eo quod terra, quae munificentia principis possidenda perceperat, minime vini ferax esset. Agebat autem hoc ea animi intentione, ut, si petita sibi largirentur, suos in visceribus regni inmisceri posset et varios eventus speculari; si autem et denegarentur, nihilominus offensus in sibi prohibitis quasi iusticia dictante rationabilius desevire posset rebellionisque causas suscipere. Quorum callida machinamenta et factionum conspirationes cum persensisset imperator, cum Heinrico viro prudentissimo altiori consilio pertractat, quod ingenio hostem, quem in regni extremitatibus introduxerat, extinguere posset; et sciens esse loca inaccessibilia exercitui propter diversarum aquarum innumeros decursus et inpenetrabiles paludes, magis id arte quam virtute experiri statuit. Legatos igitur responso suspensos absolvit et ad Godefridum redire permisit, asserens per suos missos de omnibus legationum suarum causis ea responsa redditurum, quae sibi et eidem Godefrido essent decentia, tantum ut in cepta fidelitate perseveraret. Post haec Heinricum ad eundem virum mittit et, ut fraus, quae struebatur, occultaretur, cum eo Willibertum venerabilem episcopum Coloniae Agrippinae. Qui suis satellitibus secreto imperat, ut per Saxoniam properantes non agmine facto, sed sparsim sibi occurrerent loco et die, quo eis condicit; ipse cum perpaucis Coloniam venit et assumpto secum prefato episcopo mox in Batuam proficiscitur. Godefridus audito eorum adventu illis obviam procedit ad locum, qui dicitur Herispich, in quo Rheni fluenta et Wal uno se alveo resolvunt et ab invicem longius recedentes Batuam provinciam suo gurgite cingunt. Hanc insulam ingredientes episcopus et comes multa a Godefrido audiunt, multa ex parte imperatoris respondent, dies ad occasum vergitur, soluto colloquio insula excedunt, hospicia repetunt in crastinum reversuri. Heinricus episcopum hortatur, ut die subsequenti Gislam uxorem Godefridi extra insulam evocaret eamque ad pacis studium provocare satageret, interim ipse cum Godefrido causam Everhardi comitis agitaret, cuius rerum possessio ab eo violenter diripiebatur. Deinde persuadet eidem Everhardo, ut de iniusticia, quam patiebatur, in medio adsurgens se proclamaret et, cum a ferocis et barbarae gentis homine durius et contumeliosius verbum sibi esset prolatum, absque mora evaginato gladio eum summo annisu in capite percuteret, antequam a terra elevari posset. Quid plura? Ab Everhardo primo percussus et a satellitibus Heinrici confossus Godefridus moritur omnesque Nortmanni, qui in Batua reperti sunt, trucidantur.
Hugo (*), die een opstand tegen de keizer beraamde, stuurde in het geheim gezanten naar Guğröğr, omdat hij aan hem verwant was door zijn huwelijk met zijn zuster, en zette hem aan om van alle kanten een ondersteunend leger van machtige soldaten te vergaren en naar zijn vaderland te sturen, zodat hij in staat zou zijn om het rijk van zijn vader met geweld op te eisen; en zouden ze door zijn inzet en moed succes boeken dan beloofde hij hem bij wijze van betaling de helft van het rijk. Guğröğr, door deze beloftes opgejut alsof hij was bedwelmd door vergif, zocht een gelegenheid om zich aan zijn trouw aan de keizer te onttrekken. En hij zond direct zijn boodschappers, de Friese graven Gerulf en Gardulf, naar de keizer om hem over te brengen dat als hij zijn trouw wilde handhaven en de grenzen van zijn rijk tegen de aanvallen van zijn eigen volk wilde blijven verdedigen, zou hij hem Koblenz, Andernach, Sinzig en andere fiscale goederen die bij de keizer in gebruik waren vanwege de rijkdom aan wijn in deze streek, moeten overdragen. Want het gebied dat hij door de vrijgevigheid van de keizer in leen hield bracht geen wijn voort. Hij was echter van plan, mocht het gevraagde aan hem worden overgedragen, om zijn mensen in het hart van het rijk te voeren en de afloop af te wachten; maar als het zou worden geweigerd kon hij dit evengoed als een belediging opvatten, dat wraak zou rechtvaardigen en dat gaf hem een excuus om opstandig te zijn. Toen de keizer van hun listige intrige en de samenzwering van beide partijen vernam, overlegde hij met Hendrik, een zeer kundig man, hoe de vijand, die hij binnen de grenzen van zijn rijk had gehaald, te doden; en omdat hij wist dat die gebieden voor een leger ontoegankelijk waren vanwege de ontelbare waterlopen en ondoordringbare moerassen, besloot hij het eerder met een list dan met geweld te proberen. Vervolgens onthield hij zich van een antwoord aan de boodschappers en liet hen naar Guğröğr teruggaan, hij verzekerde hun dat zijn afgezanten zouden terugkeren met een voor zowel hem als Guğröğr geschikt antwoord op alle onderdelen, zodat hij trouw kon blijven. Daarop zond hij Hendrik naar deze man en met hem, om de opgezette valstrik te verhullen, Willibert de eerbiedwaardige bisschop van Keulen. Een ieder gaf zijn manschappen de geheime order om niet gezamelijk door Saksen te trekken, maar afzonderlijk op een afgesproken plaats en tijd naar hun toe te komen; zelf ging hij met een paar mannen naar Keulen om de genoemde bisschop op te halen en spoedig vertrok hij naar de Betuwe. Toen Guğröğr vernam dat ze waren aangekomen trok hij naar de plaats, Herispich (**) genaamd, waar de enkelvoudige rivierbedding zich splitst in de zich van elkaar verwijderende Rijn en Waal en de Betuwe omsluit. De bisschop en de graaf kwamen naar dit eiland, luisterden goed naar Guğröğr, en gaven hem namens de keizer uitgebreid antwoord, aan het einde van de dag nadat de zitting was afgesloten, trokken ze zich terug van het eiland in hun onderkomens om de volgende dag terug te keren. Hendrik vroeg de bisschop om Gisla, de echtgenote van Guğröğr, bij zich te roepen om haar aan te zetten zich aan de vrede te wijden, ondertussen bekeek hij met Guğröğr de zaak van Everhard, wiens bezittingen hij op gewelddadige wijze had geplunderd. Vervolgens wist hij diezelfde Everhard te bewegen op te staan en publiekelijk te laten verklaren welk onrecht hem was aangedaan en hij trok, zogauw deze tot een woest en barbaars volk behorende man een hard en beledigend woord uitbracht, zijn zwaard uit de schede en sloeg hem krachtig op zijn hoofd, voordat hij in staat was op te krabbelen. En toen? Eerst neergeslagen door Everhard en doodgestoken door de volgelingen van Hendrik stierf Guğröğr en iedere Noorman die in de Betuwe werd achterhaald werd afgeslacht.
(*) zoon van Lotharius II
(**) waarschijnlijk Spijk
Rau, Quellen, 272 (886)
Nortmanni a Somna fluvio exeunt et rursus in regno Lotharii revertentes in loco, qui dicitur Lovon, castra sedesque statuunt, scilicet in confinio utriusque regni, et continuis incursionum infestacionibus utraque regna fatigant. Ad quorum ingenitam maliciam conpescendam imperator semel et iterum exercitum misit, sed nihil dignum adversus tantam violentorum rapacitatem actum is est.
De Noormannen verlieten de Somme en keerden terug naar het rijk van Lotharius naar de plaats Leuven, op de grens van beide rijken, waar ze hun versterkte kamp inrichtten en beide rijken met voortdurende aanvallen en plunderingen verstoorden. Om hun natuurlijke slechtheid een halt toe te roepen zond de keizer weer eens een leger, maar er werd niets noemenswaardigs tegen het geweld en roofzucht ondernomen.
Rau, Quellen, 272 (887)
Nortmanni a Lovon recedentes Sequanam ingrediuntur et Parisius applicantes castra ponunt.
De Noormannen verlieten Leuven, voeren de Seine op, meerden bij Parijs af waar ze hun sterkte bouwden.
Rau, Quellen, 290-294 (891)
Nortmanni duobus continuis preliis in Brittannia graviter adtriti in regno Lotharii classem transferunt et castris metatis predas exercent. Contra quos Arnulfus rex exercitum dirigit iubetque super Mosam tentoria figere transitumque fluminis hostibus prohibere. Sed antequam exercitus in unum colligeretur ad condictum locum iuxta castrum Treiectensem, Nortmanni superiora tenentes circa Leodium Mosam transierunt et hostilem expeditionem a tergo relinquentes in silvis et paludibus Aquis palatio contiguis disperguntur; obvios quosque perimunt, plurima plaustra et vehicula, in quibus alimenta exercitui deferebantur, capiunt. Quae fama cum ad exercitum pervenisset, qui iam ipso die nativitatis sancti Iohannis baptistae pene in unum convenerat, non tam tremor quam stupor mentes omnium occupavit. Principes contione convocata non tam de periculo quam de re dubia consulunt, incerti, utrum Ribuariorum fines intrantes Coloniam tenderent aut per Prumiam transeuntes Treveris dirigerent gressum vel certe congregatam adversum se multitudinem pertimescentes transvadata Mosa ad classem festinarent. Inter haec nox superveniens conventum solvit. Postera die, cum / aurora radios suae lucis representaret, omnes armantur et levatis vexillis per descensum fluminis expediti ad pugnam gradiuntur. Cumque torrentem, qui Gulia dicitur, transissent, acies pariter substiterunt; dehinc deliberant, ne omnis exercitus incassum fatigaretur, ut unusquisque procerum duodecim ex suis mitteret, qui in unum agmen redacti hostes investigarent. Haec sermocinantibus subito apparuerunt speculatores Nortmannorum. Quos cum omnis multitudo inconsultis ducibus confuso ordine insequeretur, peditum turmas in quadam villula offendit, qui in unum conglobati facile sparsim supervenientes repellunt atque retrorsum redire cogunt. Deinde perstrepentibus secundum morem faretris clamor in caelum tollitur, pugna committitur. Equites Nortmannorum audito clamore summa cumfestinatione advolant, et ingravato prelio christianorum exercitus peccatis facientibus, hen pro dolor! terga vertit. In quo prelio episcopus Mogontiacae urbis Sunzo et Arnulfus comes occubuerunt, nee non et innumera multitudo nobilium virorum. Nortmanni patrata victoria castra omnibus divitiis referta invadunt et trucidatis, quos in bello ceperant, onerati preda ad classem revertuntur. Fuit vero haec caedes facta VI. Kal. lul. fl9 24. Juni.
Dum haec aguntur, Arnulfus rex in Baioariorum extremitatibus morabatur, insolentiam Sclavorum reprimens; cui cum nuntiata esset suorum strages hostiumque victoria, primo pro amissis fidelibus nimium contristatur et querelam cum gemitu deponit, quod Franci eotenus invicti adversariis terga darent: deinde indignitatem rei animoso in pectore versans in hostem accenditur et congregato ex orientalibus regnis exercitu mox Rheno transmisso circa litora Mosae castra statuit. Interiectis diebus Nortmanni ex superiori pugna elati cum omni virtute ad depredandum proficiscuntur; contra quos rex cum expeditis ad pugnam procedit. Illi cernentes acies appropinquare super fluvium, qui Thilia dicitur, ligno et terrae congerie more solito se communiunt et cachinnis et exprobrationibus agmina lacessunt, ingeminantes cum insultatione et derisu, ut memorarentur Guliae turpisque fugae caedisque patratae, post modicum similia passuri. Rex felle commotus exercitum iubet descendere et / pedestri congressione cum adversariis decertari. Qui dicto citius ab equis desilientes clamore exhortationis dato presidium inimicorum inrumpunt et Deo vires caelitus administrante eos usque ad internecionem ferro cedunt terraeque prosternunt, ita ut ex innumerabili multitudine vix residuus esset, qui ad classem adversum nuntium reportaret. Rebus feliciter gestis Arnulfus in Baioariam revertitur.
De Noormannen trokken, door de beide kort na elkaar gevoerde veldslagen in Bretagne verzwakt, met hun vloot naar het rijk van Lotharius. Ze sloegen daar hun kamp op en maakten er buit. Koning Arnulf liet een leger tegen hen optrekken en gaf orders om bij de Maas hun tentenkamp op te slaan om de vijanden de oversteek over de rivier te beletten. Maar voordat het leger zich op de afgesproken plaats bij de sterkte Maastricht kon verzamelen, trokken de Noormannen stroomopwaarts bij Luik over de Maas, trokken achter de vijandelijke troepen langs en verspreidden zich in de wouden en moerassen bij de palts Aken. Iedereen die ze te pakken kregen werd gedood, en ze namen veel wagens en karren mee, waarop ze proviand naar hun manschappen brachten. Toen het gerucht hierover tot het leger doordrong, die juist op de dag van de geboorte van Johannes de Doper (*) bijna geheel bijeen was, werden de gemoederen van allen niet zozeer door vrees maar eerder door een verlammende ontzetting bevangen. De aanvoerders hielden echter een krijgsraad en beraadslaagden niet over het gevaar, maar dat ze niets wisten van degenen die door Ripuarië naar Keulen marcheerden of over Prüm de weg naar Trier hadden genomen of zelfs uit angst voor de tegen hen verzamelde macht over de Maas trokken en zich naar hun vloot spoedden. Inmiddels maakte het vallen van de duisternis een einde aan de bijeenkomst. De volgende dag, toen het morgenrood haar lichtstralen liet schijnen, gordden allen de wapenen aan en trokken klaar voor de strijd en met wapperende vaandels stroomafwaarts naar de veldslag. En toen ze een beek, de Geul, hadden overgestoken, kwamen hun contingenten tegelijk tot stilstand. Daarop besloten ze, zodat niet het hele leger zich zinloos zou vermoeien, dat iedere commandant twaalf van zijn mannen zou kiezen, die samen de vijanden zou gaan opsporen. Terwijl ze hiermee nog bezig waren, verschenen er plotseling verspieders van de Noormannen. Toen de verzamelde manschappen, zonder het hun aanvoerders te vragen, hen ordeloos begonnen te achtervolgen, stootten ze in een dorpje op een menigte voetvolk, die samen makkelijk de aanstormende aanvallers konden terugslaan en tot terugtrekken dwingen. Terwijl ze, volgens hun gewoonte, met hun pijlkokers ratelen, steeg hun geschreeuw ten hemel en begonnen ze het gevecht. Ruiters van de Noormannen kwamen in volle vaart aanzetten, zo gauw ze de strijdkreet hoorden, en toen de strijd heviger werd, keerde het christelijke leger, hoe treurig, ten gevolge van hun zonden om. In deze slag vielen Sunzo, de bisschop van Mainz, en graaf Arnolf, als ook een ontelbare hoeveelheid andere voorname mannen. De Noormannen namen na de bereikte overwinning het kamp, dat was voorzien van allerlei rijkdommen, in, slachtten de krijgsgevangenen af en keerden met buit beladen terug naar hun vloot. Deze nederlaag vond plaats op 26 juni. Terwijl dit gebeurde bevond koning Arnulf zich achterin Beieren om de overmoed van de Slaven te onderdrukken, toen hem het bericht bereikte dat zijn mensen afgeslacht waren en de vijanden de overwinning behaald hadden. Allereerst was hij zeer bedroefd over het verlies van zijn getrouwen en hij beklaagde zich zuchtend, dat de tot nu onoverwinnelijke Franken voor hun tegenstanders op de vlucht waren geslagen. Dan de blamage overdenkend, ontbrandt hij in woede tegen de vijanden, verzamelt snel een leger uit de oostelijke rijksdelen en slaat vervolgens, na de Rijn te zijn overgestoken, zijn kamp op aan de oevers van de Maas. Enige dagen later houden de Noormannen, overmoedig door de afgelopen veldslag, met hun hele legermacht een plundertocht. De koning trok met zijn manschappen, gereed voor het gevecht, tegen hen op. Toen ze zijn troepen zagen aankomen, verschansten ze zich aan de Dijle op hun gebruikelijke manier achter een opgeworpen wal van hout en aarde, en ze jutten de troepen op door hoongelach en scheldpartijen. Daarbij riepen ze hen met spot en hoon nogmaal toe dat ze aan de Geul moesten denken, de smadelijke vlucht en het door hen aangerichtte bloedbad, dat ze zometeen te wachten stond. De koning, wiens toorn gewekt was, beval het leger af te stijgen en te voet met de vijand in gevecht te gaan. Ze deden wat hun gezegd werd, ze sprongen van hun paarden, en braken door strijdkreten aangemoedigd door de omwalling van de vijanden heen, en omdat God vanuit de hemel hen kracht gaf, sloegen ze met hun zwaarden vernietigend op hen in en maaiden ze zo neer dat van de ontelbare menigte bijna niemand over bleef om aan de vloot de ongeluksboodschap over te brengen. Nadat Arnulf dit met succes had volbracht, keerde hij naar Beieren terug.
(*) 24 juni
Rau, Quellen, 294-296 (892)
Nortmanni qui ad naves remanserant, Mosam transeuntes Ribuariorum pagum ingressi sunt et secundum crudelitatem sibi ingenitam cuncta devorantes pervenerunt usque Bunnam.
...
Inde exeuntes Arduennam intrant, ubi quoddam castra in quodam preminenti monte noviter constructum, in quo innumera multitudo vulgi confugerat, adgrediuntur et absque mora expugnant. Interfectisque omnibus cum ingenti preda ad classem redeunt oneratisque navibus cum omnibus copiis transmarinas reperunt regiones.
De Noormannen die bij hun schepen waren achtergebleven,trokken in februari over de Maas, vielen de gouw van de Ripuariërs binnen tot aan Bonn, waar ze met de hun aangeboren wreedheid alles vernietigden.
...
Op hun terugtocht drongen ze in het bos van de Ardennen door, waar ze een sterkte, die pas op een uitstekende bergtop gebouwd was en waarnaar een grote menigte van de bevolking was gevlucht, aanvielen en in korte tijd veroverden. Nadat ze iedereen gedood hadden, keerden ze met een enorme buit weer naar hun vloot terug en voeren met al hun manschappen naar overzeese gebieden.

begin van deze pagina
terug naar het overzicht bronnen
startpagina