header Gjallar, Noormannen in de Lage Landen

   SCHRIFTELIJKE BRONNEN

ALPERTUS VAN METZ: DE DIVERSITATE TEMPORUM
(GEBEURTENISSEN VAN DEZE TIJD)

Beslaat: 1006-1007
Geschreven: 1021-1024
Auteur: de geestelijke Alpertus van Metz, mogelijk in het bisdom Utrecht
Gedrukte uitgave: Rij, H. van & Sapir Abulafia, A., Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd en een fragment over bisschop Diederik I van Metz (Amsterdam 1980), 18-23.
Nederlandse vertaling: Rij, H. van & Sapir Abulafia, A. (1980).

De adventu Nordmannoru.
Wicmannus, sortita coniuge, ut supra diximus, prefecti filia, sibi in omnibus obtemperare fidemque illi et amicitiam servare constituit, et frequenter alter ab altero adscitus convivio communem sibi causam fecerant. Cumque iam senio confectus etiam egritudine ita deprehensus esset prefectus, ut vix pedibus incederet, pyrate ex diversis insulis oceani cum magna multitudine navium emersi, per flumen Meriwido magna celeritate vecti, usque ad portum Tyle pervenerunt. Populus vero, qui circa littora Wal fluminis habitaverunt, comperto tante multitudinis adventu, spem omnem salutis in fuga ponentes, sua pene omnia preter pecuniam, quia mercatores erant, alienissimis reliquerunt. Prefectus vero prudens consilio veritus ne agri hominibus destituti hostibus facilior pateret ingressus, vi qua poterat ascenso equo fugientem vix retinuit populum.
Hostes usque Thyle venientes vela deposuerunt et portum nullo resistente ingressi copiam victus magnam repererunt, qua celeriter exportata vicum incendio vastaverunt. Monasterium quoque sancta Walburge irrumpentes vestesque sanctas a quodam comite Waltgero, constructare ipsius loci, et sua coniuge Deo digna Alberada ibidem collocatas auferentes et altare spoliato et preterea quam plurimis rebus ecclesiasticis exportatis, ecclesiam quidem incolomem relinquentes, ad classem se recipiunt.
Statimque nunciis a prefecto in omnes partes dimissis, postero die summo mane maxima multitudo convenit. Et quia prefectus exercitui preesse non poterat, Balterico, de quo supra diximus, itemque Unruocho comiti, strenuo viro, qui in exercitu tercii Ottonis imperatoris in Italia in re militari opinatissimus habebatur, bellum committitur. Nostris visis et celeri corum adventu hostes perterriti, naves quam citius solventes recedebant, adeo ut similis fuge recessus videretur. Nostri insequentes, et ex utraque parte fluminis levibus preliis factis et utrimque paucis aut vulneratis aut occisis, ne cupiditate prede a ripa longius hostes vagarentur, prohibebant. Vicis vero iuxta littus quos adire poterant exustis, nona hora diei omnes de navibus desilierunt, aciem confertissimam instruxerunt, nostris potestatem pugnandi prebuerunt. At nostri loco se continuerunt; et quia plurimi ex agris coacti convenerant, cum his ad usum belli imperitis et superioris anni propter sterilitatem inopia familiaris rei vexatis prelium committere non audebant. Ubi barbari nentinem ad pugnam procedere conspicerent, satis ad ostentationem sue audatie factum existimantes, ad naves se recipiunt et nullo prohibente regressi sunt.
De komst van de Noormannen
Nadat Wichman, zoals we hierboven hebben gezegd, het geluk had gehad de dochter van de prefect tot vrouw te krijgen, besloot hij zich geheel naar hem te schikken en zich trouw en loyaal jegens hem te gedragen. Regelmatig nodigden zij elkaar voor de maaltijd en elk had de belangen van de ander de zijne gemaakt. Toen de prefect, op wie de jaren toch al zwaar drukten, ook nog zo door ziekte werd aangetast dat hij nauwelijks meer kon lopen, zijn plotseling zeerovers, afkomstig van verafgelegen eilanden in de oceaan, verschenen met een talrijke vloot. Met grote snelheid zijn ze de Merwede opgevaren tot voor de handelsplaats Tiel. Op het bericht van de komst van zo'n grote horde heeft de bevolking, die langs de Waal woonde, alle hoop op redding in de vlucht gezocht; bijna al hun bezit, op het geld na - het waren immers kooplieden - hebben ze aan de barbaarse vreemdelingen gelaten. De prefect echter nam een verstandig besluit: in de vrees dat de vijanden het land gemakkelijker zouden kunnen binnendringen als iedereen vandaar was weggelopen, besteeg hij met een uiterste krachtsinspanning zijn paard en hij slaagde er nog net in de vluchtende massa tegen te houden.
Bij Tiel aangekomen streken de vijanden de zeilen; zonder enige tegenstand te ontmoeten trokken ze de koopmansnederzetting binnen en daar troffen ze een grote voorraad levensmiddelen aan. Snel sleepten ze die weg en daarna brandden ze de nederzetting plat. Ook drongen ze het Sint Walburgssticht binnen en roofden de misgewaden, die een zekere graaf Waldger, de bouwer van de heilige plaats, en zijn Godgevallige vrouw Alberada geschonken hadden; ze plunderden het altaar en haalden bovendien zoveel mogelijk kerkgeraad weg, maar het kerkgebouw zelf spaarden ze. Daarna trokken ze zich terug naar hun vloot.
Onmiddellijk zond de prefect boden uit in alle richtingen en de volgende dag kwam in alle vroegte een geweldige menigte bijeen. Aangezien de prefect niet in staat was het leger aan te voeren, liet hij de strijd over aan Balderik, over wie we hierboven al gesproken hebben, en verder aan graaf Unroch,een energiek man die in het leger van keizer Otto III in Italie een buitengewone roem in krijgszaken genoot. Toen de vijanden ons leger zagen, raakten ze door de snelle komst daarvan in paniek; in allerijl lichtten ze de ankers en ze trokken zich zo snel terug dat hun terugtocht wel een vlucht leek. Onze mensen zetten hen na en langs beide rivieroevers vonden schermutselingen plaats, waarbij van beide partijen slechts enkele doden en gewonden vielen; zo verhinderden zij dat de vijanden in hun begeerte naar buit verder het land binnendrongen. De dorpen langs de rivier echter die ze konden bereiken hebben de vijanden platgebrand, en omstreeks het midden van de namiddag sprongen allen van de schepen, stelden zich in dichte linie op en boden ons leger de gelegenheid slag te leveren. Onze troepen echter verroerden zich niet; en omdat de meesten alleen onder dwang hun akker hadden verlaten en bijeen waren gekomen, durfden onze bevelhebbers de strijd niet aan te gaan met deze mensen die geen ervaring in de strijd hadden en als gevolg van de misoogst van het vorig jaar door nooddruft werden gekweld. Zodra de vreemdelingen zagen dat niemand naar voren kwam om te vechten, trokken zij zich terug naar hun schepen, van mening dat ze genoeg hadden gedaan om hun moed te tonen. Zonder dat iemand het hun belette, zijn ze vertrokken.
De secundo adventu Nordmannorum.
Sequenti anno iterum quidarn pyratarum cum nonaginta longis navibus per flumen Laicam veniebant. Nostri, extimplo coacta magna multitudine equitum et peditum et paucarum navium, per ripam instructi armis adventam hostium expectabant. At primi barbarorum visa tanta multitudine perturbantur et in medio fluminis alveo anchoris naves statuentes, reliquos expectare disponunt. Postquam in unum conveniebant et sententiis inter eos collatis invitis nostris transire diffidebant, legatos ad eos miserunt, ut ipsos per fines eorum transportari paterentur: sibi esse in animo sine iniuria et maleficio ire velle, et ut id eorum pace et licentia liceret precari. Quo impetrato eo die pace usi sunt.
Sequenti die cum classem movissent iamque primi Hrenum essent ingressi, nostri cum paucis navibus clamore magno novissimos adhorti, bello lacessere ceperunt. Quo clamore ab aliis audito, celeriter accurrunt et armatis circa littus dispositis, nostros ne adpropinquare auderent perterrent. Intermisso noctis spacio et omnibus nostris flumen transportatis, cum diluculo ad nostros, qui in navibus erant, falsa fama pervenisset equites cum hostibus magno certamine conflixisse iamque quasdam naves direptas esse, nihil reliqui ad celeritatem sibi fecerunt. Tumultu et clamore omnia complentes, nullo duce, nullo certo ordine, ut quique sibi celeriores videbantur, hostibus appropinquabant. Quibus visis in unum hostes conglobati occurrerunt. At nostri qui in navibus erant, ut viderunt Nordmannos integris viribus occurrisse, relictis navibus precipites se fuge dederunt. Quos hostes consectati tot in ea fuga peremerunt, quot cursu consequi potuerunt.
De tweede komst van de Noormannen.
Het jaar daarop kwamen opnieuw zeerovers met negentig oorlogsschepen de Lek opvaren. Onze aanvoerders brachten terstond een grote menigte ruiters en voetvolk en enkele schepen bijeen; met de wapens in de hand aan de oever opgesteld, wachtte ons leger de komst van de vijanden af. De voorhoede van de vreemdelingen raakte echter op het zien van een zo grote massa mensen in verwarring; ze wierpen midden in de bedding van de rivier de ankers uit en besloten op anderen te wachten. Toen ze zich verzameld hadden, peilden ze elkaars mening; tegen onze wil durfden ze niet verder te varen en ze zonden gezanten naar ons toe met het verzoek om vrije doortocht door ons gebied. Hun boodschap was dat ze voornemens waren verder te varen zonder onrecht te plegen en schade aan te richten, en ze vroegen onze toestemming om dit in vrede te mogen doen. Dit werd toegestaan en die dag hebben ze de vrede bewaard.
Toen ze de volgende dag de vloot in beweging hadden gezet en de eerste schepen reeds de Rijn waren opgevaren, hebben de onzen met een paar schepen onder luid geschreeuw de achterhoede aangevallen en de vijanden tot de strijd uitgedaagd. Op het horen van dat geschreeuw kwamen de anderen snel naderbij; ze bezetten de oever met gewapende mannen en daardoor joegen ze onze mensen zo'n schrik aan dat die niet naderbij durfden te komen. Gedurende de nacht staken al onze troepen de rivier over. Toen bij het aanbreken van de dag diegenen van ons leger die zich op de schepen bevonden het valse gerucht had bereikt dat de ruiterij in een zware slag met de vijanden was gewikkeld en reeds enkele schepen had vernietigd, zetten zij alles op alles om daar zo snel mogelijk te komen. Overal weerklonk hun krijgsrumoer en geschreeuw; zonder aanvoerder en ongeordend gingen ze op de vijand af, waarbij de een nog sneller wilde zijn dan de ander. Toen de vijanden hen hadden gezien, verzamelden zij zich en deden een tegenaanval. Maar zodra de onzen die zich op de schepen bevonden de Noormannen op volle sterkte op zich af zagen komen, lieten ze de schepen in de steek en sloegen hals over kop op de vlucht. De vijanden achtervolgenden hen te voet en doodden alle vluchtelingen die zij konden achterhalen.
De portu Traiectensi incenso.
Traiectenses de adventu barbarorum cerciores facti, ne hostibus commodo aut usui ad obsidionem castelli foret, portum omnem ipsi incenderunt. Portu exusto conquesti sunt barbari, cur tantum incommodum esset admissum: se nullum malum adversus locum moliri, presertim cum Ansfridus tante sanctitatis vir eidem preesset episcopus. Religionis tamen causa ut in castellum intromitterentur, orabant; ecclesias oblationibus suis venerari se velle, dicebant. Quibus oppidani, assumpto vultu et constantia, respondent se aditum armatis prebere non posse. Et quamvis facillima expugnatio esset, tamen cognoscentes sanctum locum et tantum sacerdotem suis fortunis alias obsistere posse, nullam lesionem civitati inferentes abierunt. Quis hoc meritis sancti episcopi non adscribat, oppidanos contra spem metu liberatos et periculum evasisse, et locum illum inviolatum permam sisse?
De koopmanswijk van Utrecht wordt in de as gelegd.
Op het vernemen van de komst van de vreemdelingen hebben de Utrechtenaren zelf de gehele koopmanswijk in brand gestoken, opdat de vijanden daarvan geen voordeel en nut zouden hebben als ze de burcht wilden belegeren. Nadat de koopmanswijk in de as was gelegd, hebben de vreemdelingen verontwaardigd gevraagd waarom zo'n grote schade was aangericht; ze hadden, zeiden ze, niets kwaads in de zin tegen de stad, vooral omdat Ansfried, een man van zo grote heiligheid, daar als bisschop regeerde. Ze smeekten dat men hen binnen de muren zou laten; de reden voor hun verzoek, zeiden ze, was louter godsdienstig: ze wilden de kerken eren met hun offergaven. Trots en onwankelbaar gaven de verdedigers van de burcht hun ten antwoord dat ze geen toegang konden verschaffen aan mensen die wapens droegen. En hoewel ze de burcht heel gemakkelijk hadden kunnen veroveren, zijn ze, in het besef dat de heilige plaats en de zo roemruchte bisschop hun bij een andere gelegenheid ongeluk zouden kunnen bezorgen, toch weggetrokken zonder enige schade aan de stad toe te brengen. Wie zou het niet toeschrijven aan de verdiensten van de heilige bisschop dat de stadsbevolking tegen de verwachting in bevrijd was van haar vrees en het gevaar ontkomen, en dat bovendien de stad ongeschonden is gebleven?

begin van deze pagina
terug naar het overzicht bronnen
startpagina